kolom
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ko·lom
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zuil, iets in de vorm van een zuil’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolom | kolommen |
verkleinwoord | kolommetje | kolommetjes |
Zelfstandig naamwoord
- (bouwkunde) een vrijstaand steunpunt van hout, steen, beton of metaal, vergelijk zuil
- De kolommen stonden vlak voor de gevel van het gebouw.
- (typografie) elk van de naast elkaar staande vakken van een in de lengte verdeelde bladzijde
- De bladzijde was in twee kolommen verdeeld.
- een reeks van verticaal onder elkaar geplaatste getallen
- In een spreadsheet is het gemakkelijk de getallen in een kolom op te tellen.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- kolombekisting, kolomboormachine, kolomlift, kolomlijn, kolommenbalans, kolomradiator, kolomtafel, kolomtitel, kolomtoets, kolomvector
Antoniemen
- [3] rij
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord kolom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kolom" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kolom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kolom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be