vuilik
- vui·lik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vuilik | vuiliken |
verkleinwoord |
de vuilik m
- smerig persoon
- onzedelijk persoon
- gemeen, oneerlijk persoon
- [1] smeerpoets, viezerik
- [2] geilaard, wellusteling
- [3] gemenerik, vuilak
- Het woord vuilik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vuilik" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be