Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wel·lus·te·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wellusteling wellustelingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wellustelingm

  1. iemand die zich aan de wellust overgeeft
Hyponiemen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen