vuilblik
- vuil·blik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vuilblik | vuilblikken |
verkleinwoord |
het vuilblik o
- voorwerp waarop men vuil kan vegen
- ‘Ze hebben een hekel aan kinderen’, zeggen ze in koor. De ‘hekel’ vertaalt zich volgens de buren al jaren in een ‘waslijst van pesterijen’. ‘Ze roepen de kinderen na als ze over het trottoir voor hun deur durven te stappen of fietsen’, zegt Barbara. ‘Meneer achtervolgde er al eens een paar met zijn riek. En mevrouw probeert ze te verjagen door met een vuilblik op een emmer te slaan. Ik weet dat kinderen al eens lawaai maken, maar daarvoor moet je ze toch niet achtervolgen? Soms komen ze hier bibberend binnen. Ze zijn bang, ja.’[2]
- Op zaterdag 21 maart begint de lente. Volgens de Fietsersbond is dat hét ideale moment voor een grote lenteschoonmaak van de fietspaden. Alle afdelingen van de fietsersorganisatie trekken er die dag op uit met bladblazers, schoppen, vuilblikken en borstels om alle rommel van de fietspaden te verwijderen.[3]
- Het woord vuilblik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vuilblik" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 06/05/2014 om 11:40 door kidr Bejaard koppel veroordeeld na ‘terroriseren’ van buren
- ↑ de Standaard 19/03/2009 door jbs Fietsersbond organiseert grote lenteschoonmaak van fietspaden
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be