• vuil·bek
enkelvoud meervoud
naamwoord vuilbek vuilbekken
verkleinwoord vuilbekje vuilbekjes

de vuilbekm

  1. iemand die veel vuilbekt
vervoeging van
vuilbekken

vuilbek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vuilbekken
    • Ik vuilbek. 
  2. gebiedende wijs van vuilbekken
    • Vuilbek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vuilbekken
    • Vuilbek je? 
91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]