Nederlands

 
vrijheidsboom op de Dam
Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·heids·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijheidsboom vrijheidsbomen
verkleinwoord vrijheidsboompje vrijheidsboompjes

Zelfstandig naamwoord

de vrijheidsboomm

  1. ter gelegenheid van een bevrijdingsfeest opgerichte boom
     " En plotseling breekt haar geestdrift uit: „Een vrijheidsboom op de Dam!" roept zij met haar luide, klinkende stem, die vibreert tegen de wanden van haar kleine kamer.[1]
     Een kinderlijk popelend plezier voor de avond die haar te wachten staat, verdrijft haar zorgen van een paar uur geleden, toen Dirk Egbert bemodderd en vermoeid is thuisgekomen en niet zoals zij had verwacht, opgetogen verhalen deed over het planten van de vrijheidsboom in Gent, maar zwijgend en haastig zijn laarzen heeft verwisseld en in een miserabel humeur bleek te zijn.[1]
     Het huidige monument had twee tijdelijke voorgangers. Direct na de oorlog werd midden op het plein een Vrijheidsboom opgezet, tegenover het Koninklijk Paleis. Daarachter, in wat toen nog het Damplantsoen was, kwam een sculptuur van een uit de as herrijzende feniks en een tijdelijk mausoleum: een bakstenen hal met muurschilderingen, met in riet de vlaggen van de geallieerde landen ervoor op een houten staketsel. Het was het middelpunt van de bevrijdingsfeesten in de hoofdstad.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  2.   Weblink bron “Monument op de Dam: gedenkteken vol vergeten betekenis” (Zondag 2 mei 2021, 06:29), NOS