• vrij·e·lijk
  • afgeleid van vrij met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-

vrijelijk

  1. op vrije wijze, ongehinderd
93 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be