• vre·de·vol
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vredevol vredevoller vredevolst
verbogen vredevolle vredevollere vredevolste
partitief vredevols vredevollers -

vredevol

  1. met veel vrede
    • Het was een rustige vredevolle camping waar de oudere mensen naar toegingen. 
    • Het leger kwam met vredevolle bedoelingen naar het rampgebied om de inwoners te redden van de dood.