voorzegging
- Geluid: voorzegging (hulp, bestand) vóórzegging
- Geluid: voorzegging (hulp, bestand) voorzégging
- voor·zeg·ging
- afleiding van naamwoord van handeling van voorzeggen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorzegging | voorzeggingen |
verkleinwoord |
- influistering; de keer dat men iemand een antwoord voorzegt
- voorspelling
- ▸ De oude vader zuchtte met doffe pijn: hij gevoelde dat de aaklige voorzegging van Willem zich kon bewaarheden; want Johanna van Navarra was een boze vrouw; echter liet hij zijn mistroostigheid niet blijken en sprak: "Het is niet redelijk, Willem, dat men zich bedroeve met smartelijke vooruitzichten.[2]
- ▸ Zijn droefheid was echter veel verminderd, want hij gaf geloof aan de voorzegging van de geneesheer.[2]
- ▸ " Jan van Gistel verbleekte bij de plechtige voorzegging des grijsaards.[2]
- Het woord voorzegging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 2,2 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334