Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorwerker voorwerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de voorwerkerm

  1. (beroep) leidinggevende van een ploeg arbeiders
     Jos ter Woerds is als senior voorwerker op de gemeentewerf vooral geïnteresseerd in de kwaliteit van het plakwerk. „Dit werk doe ik al 33 jaar. We zitten hier sinds 2014 en het is nu de tweede keer dat op deze locatie wordt geplakt. Maandag gaan we van hieruit met twee ploegen de borden plaatsen.”[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. voorwerker op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    André Scheffers
    “Groene schoenen, veel lachen en posters plakken: politieke partijen gemeente Berkelland trappen af voor campagne gemeenteraadsverkiezingen” (11-02-2022), Tubantia