• voor·be·werkt
vervoeging van: voorbewerken…
verbogen vorm: voorbewerkte

voorbewerkt

  1. voltooid deelwoord van voorbewerken
  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbewerken
    • ... dat jij voorbewerkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbewerken
    • ... dat hij voorbewerkt.