• voor·bal·kon
enkelvoud meervoud
naamwoord voorbalkon voorbalkons
verkleinwoord

het voorbalkono

  1. plaats waar men een tram of bus kan binnenstappen aan de voorkant van de tram of bus
     De conducteur stapte regelmatig met een stel moersleutels in de hand van het voorbalkon van de tot stilstand gekomen wagon, liep eromheen en zette zich op zijn hurken aan de reparatie van de machineonderdelen tussen de wielen en het achterbalkon.[2]
  2. balkon aan de voorkant van een gebouw