• vol·zet
stellend
onverbogen volzet
verbogen volzette
partitief volzets

volzet [1]

  1. vol, volledig bezet, uitverkocht, volgeboekt
vervoeging van
volzetten

volzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volzetten
    • ... dat ik volzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volzetten
    • ... dat jij volzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volzetten
    • ... dat hij volzet. 
46 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]