volzet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vol·zet
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vol en zet
stellend | |
---|---|
onverbogen | volzet |
verbogen | volzette |
partitief | volzets |
Bijvoeglijk naamwoord
volzet [1]
- vol, volledig bezet, uitverkocht, volgeboekt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
volzetten |
volzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volzetten
- ... dat ik volzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volzetten
- ... dat jij volzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volzetten
- ... dat hij volzet.
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord volzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volzet" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be