Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • volks·school
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord volksschool volksscholen
verkleinwoord volksschooltje volksschooltjes

Zelfstandig naamwoord

de volksschoolv / m

  1. (onderwijs) school voor de lagere klassen van de samenleving
     Toen hij zag dat de vrouw, die in de deur stond, weg wilde gaan, riep hij: - Wacht nog, heb ik gezegd. - Hij keek allen weer even aan en begon toen op die onzekere, verwarde manier, die Konstantin zo goed van hem kende, de levensloop van Kritski te vertellen: hoe hij van de universiteit gestuurd was, omdat hij een actie op touw had gezet ter ondersteuning van arme studenten, en zondagsscholen had opgericht, en hoe hij toen leraar was geworden op de volksschool en ook daar was weggejaagd, en hoe hij ten slotte om de een of andere reden was veroordeeld.[2]
  2. (onderwijs) school voor alle groepen uit een samenleving
     De vrijheid van onderwijs zoals we die in Nederland kennen, is terug te voeren op de grondwet van 1848. De architect van deze wet was de liberaal Johan Rudolph Thorbecke, een voorstander van burgerlijke vrijheden. Hij constateerde bij religieuze groeperingen in de samenleving toenemende onvrede met de (openbare) volksschool.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron
    John Exalto
    “'Islamitische school juist goed voor burgerschap'” (11 maart 2019), Het Parool