• volks·gunst
enkelvoud meervoud
naamwoord volksgunst volksgunsten
verkleinwoord

de volksgunstv [1]

  1. het geliefd zijn bij veel (gewone) mensen
     hij is jong, mooi, komt uit een van de beste families van Athene, is een eersteklas charmeur, de mensen lopen met hem weg; aan de andere kant is hij ook een ras-opportunist, die overloopt naar Sparta en het aanlegt met de Perzische koning, maar toch steeds weer de Atheense volksgunst terugwint.[2]
     „Burgemeester Tavelinck heeft geen volksgunst meer te verliezen.[3]
     Het sluit naadloos aan bij de traditie van de Oranjes. Die beseffen dat ze het uiteindelijk moeten hebben van de volksgunst en niet van de bestuurlijke elite.[4]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Ineke Sluiter
    “Socrates” (2016), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089646224
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  4.   Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “De koning heeft meer met de straat dan met de staat” (Zaterdag 16 januari 2016, 07:48), NOS