volgroeien
- Geluid: volgróéien (hulp, bestand)
- IPA: / vɔlˈɣrujə(n) / (3 lettergrepen)
- Geluid: vólgroeien (hulp, bestand)
- IPA: / vɔlˈɣrujə(n) / (3 lettergrepen)
- vol·groei·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
volgroeien |
volgroeide |
volgroeid |
zwak -d | volledig |
volgróeien
- volwassen worden, ontwikkelen, rijpen
- Het lichaam volgroeit en wordt geslachtsrijp.
- Over twee jaar zijn de plantjes volgroeid.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
volgroeien |
groeide vol |
volgegroeid |
zwak -d | volledig |
vólgroeien
- vullen door middel van groei
- De vijver is volgegroeid met riet en waterplanten.
- Het woord volgroeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volgroeien" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be