volgroeide
- Geluid: volgroeide (hulp, bestand)
- vol·groei·de
volgroeide
- verbogen vorm van de stellende trap van volgroeid
vervoeging van |
---|
volgroeien |
volgroeide
- enkelvoud verleden tijd van volgroeien
- Ik volgroeide.
- Jij volgroeide.
- Hij, zij, het volgroeide.
- Ik volgroeide.
- verbogen vorm van volgroeid, voltooid deelwoord van volgroeien
vervoeging van |
---|
volgroeien |
volgroeide
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van volgroeien
- ... dat ik volgroeide.
- ... dat jij volgroeide.
- ... dat hij, zij, het volgroeide.
- ... dat ik volgroeide.
- Het woord volgroeide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.