Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·ein·di·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voleindiging voleindigingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de voleindigingv

  1. voltooiing
     Zijn gezicht bloeide op in het verlicht besef van dat weten, dat vrij is van driften en 125 drijfveer, dat de voleindiging kent, dat in harmonie is met de stroom van wat gebeurt, met de levensstroom, zich in lief en leed geheel aan de stroom heeft overgegeven, deel uitmaakt van de eenheid.[1]
  2. het laatste oordeel
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Siddharta” (1922), De Bezige Bij  , ISBN 902340341X