vogelveer
  • vo·gel·veer
enkelvoud meervoud
naamwoord vogelveer vogelveren
verkleinwoord vogelveertje vogelveertjes

de vogelveerv / m

  1. dikke en langwerpige uit keratine opgebouwde structuur die bestaat uit een schacht die sterk vertakt is en gevormd wordt in de huid van de moderne vogels
    • "Discovery, of dat andere kanaal, National Geographic, daar toonde men verleden nacht een natuurfilm over de binnenlanden van Maleisië. In het regenwoud leeft een aapachtig zoogdiertje, dat is begiftigd met een spits snuitje, slaperige dronkemansoogjes en een lange staart met een soort vogelveer aan het eind. Het heet... en nu dien ik mijn tong in het gareel te houden... het heet: de pijlstaart... nee, de vederstaarttoepaja. Om u te dienen." [2] 
    • Een vogelveer, gezien door een microscoop? Of een grammofoonplaat? Nee, de ‘groeven’ op deze foto zijn letterlijk van een heel andere orde. Afgebeeld is een stukje van het indrukwekkende ringenstelsel van de planeet Saturnus, dat ruwweg een miljard keer zo groot is als een langspeelplaat. [3] 
94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]