voetballiefhebster
- Geluid: voetballiefhebster (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvudbɑlˌlifhɛpstər / (5 lettergrepen)
- voet·bal·lief·heb·ster
- van voetballiefhebber met het achtervoegsel -ster, op te vatten als samenstelling van voetbal zn en liefhebster zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voetballiefhebster | voetballiefhebsters |
verkleinwoord | (voetballiefhebstertje) | (voetballiefhebstertjes) |
de voetballiefhebster v
- vrouw die graag naar voetbal kijkt
- 's Avonds gemeenteraad. Ik tref de raad aan, gekluisterd aan de beeldbuis. Oranje speelt tegen Marokko. De burgemeester is een fervent voetballiefhebster en met haar het merendeel van de raad. [1]
- Als trouwe lezeres van uw blad, enthousiast voetballiefhebster, — ik heb drie neven, die spelen — en geboren Hengelosche, werd ik onaangenaam getroffen door de slottirade van het verslag Zutfen—Hengelo in uw laatste nummer: „Weinig publiek en lekker weer maakten het den spelers prettig." [2]
- Het woord 'voetballiefhebster' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Lodders-Elfferich, P.C."Hollands Dagboek" in: NRC Handelsblad jrg. 24 nr. 237 (9 juli 1994); p. 31 (ZB 7) kol. 1; geraadpleegd 2018-10-06
- ↑ Mej. N. N.ingezonden: "Mijnheer de Redacteur (7 mei 1897)" in: De athleet jrg. 5 nr. 19 (12 mei 1897); p. 6 kol. 2; (oudste vindplaats op Delpher) geraadpleegd 2018-10-06