Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlieg·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vlieguur vlieguren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vlieguuro

  1. een maat voor te tijd die een piloot een vliegtuig bestuurt
    • Het is voor de koning nog afwachten of hij straks achter de stuurknuppel van het nieuwe regeringstoestel plaats mag nemen. Het kabinet moet nog beslissen of de splinternieuwe Boeing 737 Business Jet in beheer bij KLM gaat, waar hij gastvlieger is om zijn vlieguren te maken. [2] 
  2. een maat voor de tijd dat een vliegtuig vliegt
    • Volgens de topmilitair moeten niet alleen de kosten per stuk omlaag, ook de onderhoudskosten moeten dalen. Hij kon wel voor het eerst de kosten per vlieguur van de F-35 geven. Die bedragen volgens hem 23.900 dollar. Een uur vliegen met de F-16 kost nu 21.500 dollar. [3] 
  3. een maat voor de tijd dat iets of iemand actief is
    • De Kroatische doelman keepte de laatste wedstrijden in Jong Ajax en zal in het elftal van Michael Reiziger en Winston Bogarde komend seizoen nog meer vlieguren maken. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen