• vleug
  • In de betekenis van ‘zweempje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1785 [1]
  • In de betekenis van ‘haarrichting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1769 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vleug vleugen
verkleinwoord vleugje vleugjes

de vleugv / m

  1. een hoeveelheid gasvormige substantie die men ruikend waarneemt
    • Snel een vleugje parfum en wat make-up en weg was ze. 
  2. (figuurlijk) een zeer kleine hoeveelheid
    • Toen de scholier een 4 voor zijn proefwerk haalde, was zijn laatste vleugje hoop om over te gaan naar het volgende jaar vervlogen. 
96 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]