vlet
  • vlet
  • In de betekenis van ‘vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • een vaartuig met een vlette (vlakke) bodem [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlet vletten
verkleinwoord vletje vletjes

de vletv / m [3]

  1. en klein platbodem vaartuig van hout, staal of tegenwoordig ook kunststof
    • Op het meer met duizenden drijvende zonnepanelen, eens een van de grote Oost-Chinese mijnen, heeft de stuurman van de vlet geen last van de zomerse, oven-achtige temperaturen. Onder de grond, nu de bodem van het meer, was het pas heet, zegt de ex-mijnwerker. Normaal vervoert hij arbeiders, kabels en zonnepanelen naar de werkpontons. Nu is het rustig.[4] 
    • Palingvisser Ale de Jager (52), geel oliepak, bruin gezicht, stuurt zijn ijzeren vlet over het Pikmeer bij Grou. Hier heeft hij diverse fuiken liggen, die hij met een lange, houten kubstok omhoog licht.[5] 
  2. bijboot
54 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[6]