vleessaus
- vlees·saus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleessaus | vleessausen vleessauzen |
verkleinwoord | vleessausje | vleessausjes |
- (voeding) met dierlijk spierweefsel bereid traag vloeibaar voedsel, vaak als toevoeging aan een gerecht op basis van graan of groente, saus waar vlees in zit
- Vleessaus was toch het lekkerste, maccaroni met vleessaus en knoflook! [2]
- (voeding) toevoeging in traag vloeibare vorm die de smaak van bereid dierlijk spierweefsel verhoogt, saus om op vlees te doen
- Ik keek er danig van op dat de levertjes apart in een vettige, onsmakelijke vleessaus van ondefinieerbare herkomst met champignons en rode paprikasliertjes op tafel kwamen. [3]
- Het woord 'vleessaus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vleessaus" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Rutgers van der Loeff, A.Rossy, dat krantenkind. (1952) Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam; p. 21; geraadpleegd 2017-06-30
- ↑ Tomadesso, N."Hapje her... slokje der..." in: Limburgsch Dagblad jrg. 69 nr. 153 (2 juli 1987; p. 11 kol. 5; geraadpleegd 2017-06-30
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be