1. Een bord spaghetti met een vleessaus van rundvlees.
2. Stukjes kip met een vleessaus van amandelen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlees·saus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vleessaus vleessausen
vleessauzen
verkleinwoord vleessausje vleessausjes

Zelfstandig naamwoord

de vleessausv / m

  1. (voeding) met dierlijk spierweefsel bereid traag vloeibaar voedsel, vaak als toevoeging aan een gerecht op basis van graan of groente, saus waar vlees in zit
    • Vleessaus was toch het lekkerste, maccaroni met vleessaus en knoflook! [2]
  2. (voeding) toevoeging in traag vloeibare vorm die de smaak van bereid dierlijk spierweefsel verhoogt, saus om op vlees te doen
    • Ik keek er danig van op dat de levertjes apart in een vettige, onsmakelijke vleessaus van ondefinieerbare herkomst met champignons en rode paprikasliertjes op tafel kwamen. [3]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen