Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·plek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visplek visplekken
verkleinwoord visplekje visplekjes

Zelfstandig naamwoord

visplek v/m [1]

  1. plaats waar men met een hengel kan vissen
    • Al het afval dient altijd in het vistentje aanwezig te zijn en niet daarbuiten. Bij vertrek dient het afval mee naar huis genomen te worden. Afval in een straal van 20 meter rondom de visplek dient door de visser opgeruimd te worden voor aanvang vissen. [2] 
    • Bloedige schietpartij tussen Duitse hengelaars om visplek: Ruzie over de beste plek om te vissen was waarschijnlijk de reden voor een bloedige schietpartij in het Duitse Rohrberg (Saksen-Anhalt). Volgens Duitse media raakten drie hengelaars gewond, van wie er twee in levensgevaar verkeren. [3] 
    • Angela Hernandez's beproeving begon rond de middag op 6 juli, toen ze zuidwaarts door Big Sur reed en er plotseling een dier op de weg sprong. Ze week uit en raakte in een slip, waarna ze zo’n 75 meter naar beneden stortte. Hernandez (23) werd al snel als vermist opgegeven in het gebied rond Big Sur, maar zware mist had de zoekactiviteiten bemoeilijkt. Ze werd uiteindelijk gevonden door een stel dat langs de kust wandelde op zoek naar een visplek. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen