visitekaartje uit 1895

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·si·te·kaart·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord visitekaartje visitekaartjes

Zelfstandig naamwoord

het visitekaartjeo dim. tant.

  1. (oorspronkelijk) een kaartje met de naam van de bezoeker dat achtergelaten werd indien men niet thuis aangetroffen werd en dat als bezoek telde.
  2. een naamkaartje in het algemeen
  3. een eerste indruk die men heeft van een organisatie
Vertalingen

Meer informatie

Verwijzingen