visitekaartje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vi·si·te·kaart·je
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van visite en kaartje [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | visitekaartje | visitekaartjes |
Zelfstandig naamwoord
het visitekaartje o dim. tant.
- (oorspronkelijk) een kaartje met de naam van de bezoeker dat achtergelaten werd indien men niet thuis aangetroffen werd en dat als bezoek telde.
- een naamkaartje in het algemeen
- een eerste indruk die men heeft van een organisatie
Vertalingen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.