Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·ak·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visakte visaktes
visakten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de visaktev / m

  1. schriftelijk bewijs dat men ergens als hobbyist mag hengelen
    • De leden van de GHV kunnen uiteraard in de Kloostertuin blijven vissen met een geldige visakte. [2] 
    • Het echtpaar zou onder meer een abonnement op de schouwburg ontvangen, een visakte én de wasmachine, in die jaren nog een verbluffend wonder van moderne technologie. [3] 
    • Internetondernemer Andrew Conru was er vroeg bij. Hij richtte FriendFinder op in 1996, lang voordat we profielen aanmaakten op Facebook, Tinder of Grindr. Het schijnt dat Conru oorspronkelijk een site bouwde om vismaatjes te vinden. Al snel werd het netwerk gebruikt voor volwassen activiteiten waarvoor geen visakte nodig is. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen