vindingrijkheid
- vin·ding·rijk·heid
- afleiding van vindingrijk met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vindingrijkheid | vindingrijkheden |
verkleinwoord |
de vindingrijkheid v
- de mate waarin iemand goed is in het vinden van nieuwe oplossingen
- ▸ In de aangebroken stilte begonnen bij de mannen op het observatiepunt de harten snel en voelbaar te bonken alsof ze in Antipovs schoenen stonden en net als hij, nu hij zijn mannen naar de rand van de Oostenrijkse loopgraaf had geleid, zo dadelijk wonderen van vindingrijkheid en moed moesten tonen.[2]
- ▸ "Ja, de Duitsers hebben te lang gegokt dat ze met Duitse vindingrijkheid dieselmotoren wel schoon genoeg konden maken. Maar ondertussen begonnen Tesla en de Aziatische automakers wel met het maken van elektrische auto's."[3]
1. de mate waarin iemand goed is in het vinden van nieuwe oplossingen
- Het woord vindingrijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Groene Wende op Duitse wegen: wat betekent dat voor Nederland?” (05-11-2019), NOS