• vet·wei·den

vetweiden [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vetweiden
vetweidde
gevetweid
zwak -d volledig
  1. (veeteelt) vetmesten van vee door het te laten grazen op een wei
25 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]