• ver·zui·len
  • afgeleid van zuil met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en

verzuilen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verzuilen
verzuilde
verzuild
zwak -d volledig
  1. een samenleving verdelen naar politieke richting en kerkelijke gezindheid en dus niet naar sociaal-economische klasse
    • Maar mensen willen zichzelf graag in hokjes stoppen, tegenwoordig. De belofte van internet was dat ieder zijn eigen CNN kon zijn. In praktijk gingen mensen zichzelf verzuilen. Je eigen gelijk kun je crowdsourcen — het is als de collectebus waarmee gereformeerden of communisten ooit hun blaadjes financierden. Journalistiek als preek voor eigen parochie.[2] 
    • De omroepen waren ‘te links’ en moesten weer verzuilen. Dat deden ze, onder meer met nieuwsrubriek Uitgesproken. Die stopt nu. Prompt laait het verzuilingsdebat weer op.[3] 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Arjen van Veelen 29 november 2014
  3. NRC Jan Benjamin 17 maart 2011
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be