• ver·ve·loos
  • afgeleid van verf met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verveloos vervelozer verveloost
verbogen verveloze vervelozere vervelooste
partitief verveloos vervelozers -

verveloos

  1. zonder verf
    • Nadat het huis 20 jaar niet was geverfd zag het er verveloos uit. 
  2. slecht onderhouden
    • Het koste veel geld en moeite om het verveloze huis weer netjes te maken. 
81 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be