• ver·tap·pen

vertappen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertappen
vertapte
vertapt
zwak -t volledig
  1. een drank, zoals bijvoorbeeld wijn of bier, in een nieuw of ander vat of fles doen
44 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[2]