• ver·rei·ken

verreiken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verreiken
verreikte
verreikt
zwak -t volledig
  1. (juridisch) iemands schuld bewezen achten
  2. van macht of invloed: over een grote afstand uitstrekken
52 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[2]