verpozen
- ver·po·zen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verpozen |
verpoosde |
verpoosd |
zwak -d | volledig |
verpozen [2]
- wederkerend (formeel) zich ~: uitrusten, uitblazen, ontspannen, pauzeren
- laat niet als dank voor het aangenaam verpozen de eigenaar van dit bos de schillen en de dozen
- Het woord verpozen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verpozen" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ verpozen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be