verouwelijken
- ver·ou·we·lij·ken
verouwelijken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verouwelijken |
verouwelijkte |
verouwelijkt |
zwak -t | volledig |
- ouder worden of ouder lijken
- Zijn haar was nog dicht geplant; maar het begon al te grijzen. Onwillekeurig herinnerde hij zich de uitdrukking: une calvitie précoce, qui plait aux femmes. - Zulke borstelige wenkbrauwen, in verband met een diepe plooi tusschen de oogen verouwelijken insgelijks, terwijl zij iets burgerlijks, saai geleerds geven aan het heele gelaat. [2]
- Het woord verouwelijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Marcellus Emants (1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift Argwaan.