vermaking
- ver·ma·king
- Naamwoord van handeling van vermaken met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vermaking | vermakingen |
verkleinwoord |
de vermaking v
- genoegen
- Zeker, er is ook een nieuwe mens, die de ware christen met „geestelijke blijdschap en heilige vermaking” in zichzelf waarneemt. Maar ook deze ervaring van verwondering leidt niet tot zelfwaardering, maar tot hoge waardering en verheerlijking van Christus. Niet meer ik, maar Christus leeft in mij. [2]
- erfenis, legaat, legatering
- Ware ik zoo gelukkig om mij in Proza van mijnen taak even waardig te kwijten, als gij zulks in Poezy als Executeur omtrent zijne vermaking gedaan hebt. [3]
- Het woord vermaking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vermaking" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Steef Post 12-02-2018 Christen waardeert niet zichzelf maar de Gekruisigde
- ↑ (1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be