Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·lies·post
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verliespost verliesposten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verliespostm

  1. (boekhouding) een boekhoudpost met negatieve waarde
    • De totale verliespost waar het Europese rapport van spreekt, is er niet meteen. Die bouwt zich in de loop van de jaren op.[2] 
    • Zeker wanneer hoog boven het hoofd van de jonge werknemer die de reusachtige verliespost ontdekte, de opperbazen hun helikopter laten landen op het dak.[3] 
    • Zonder deze incidentele verliesposten maakte de verzekeringspoot van het bedrijf een winst van 124 miljoen euro, een forse daling ten opzichte van 2012 toen nog een winst van 402 miljoen euro werd behaald.[4] 
Synoniemen
  • schadepost
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Frans Boogaard 11-JANUARI-2017
  3. Volkskrant Berend Jan Bockting 2 februari 2017
  4. NRC Tom Kreling 13 februari 2014
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be