vergezicht
- Geluid: vergezicht (hulp, bestand)
- ver·ge·zicht
- samenstelling van ver en gezicht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vergezicht | vergezichten |
verkleinwoord | vergezichtje | vergezichtjes |
het vergezicht o
- een ver uitzicht, een panorama.
- Vanaf de bergtop hadden we vergezicht over het omliggende landschap.
- ▸ Dat kwam waarschijnlijk omdat je in de woestijn altijd alles om je heen kon zien, maar ook doordat ik uit het vlakke Nederland kom, waar ik gewend ben aan weidse landschappen met vergezichten en hoge luchten.[1]
- (figuurlijk) een wijde blik in de toekomst
- Het woord vergezicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vergezicht" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be