• ver·brui·en
  • In de betekenis van ‘verknoeien’ voor het eerst aangetroffen in 1662 [1]
  • uit 1662, afgeleid van brui met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [2]

verbruien [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbruien
verbruide
verbruid
zwak -d volledig
  1. door onzorgvuldig gebruik iets verspillen zonder er nuttig gebruik van gemaakt te hebben
    • De Republikeinse partij heeft de stemmen van latino’s nodig. Maar de kandidaten verbruien het.[4] 
  2. (figuurlijk) een goede relatie kapot maken door slecht gedrag
    • Van Veen wil de grote meerderheid die van goede wil is, laten opdraaien voor de enkelingen die het verbruien.[5] 
  • verknoeien, verspillen, verbrassen, verkwisten, bederven
92 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[6]