velja
- Afkomstig van het Oudnoorse velja.
velja
- Afkomstig van het Oudnoorse velja.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord (supinum) | |
3e pers enk. | 1e pers mv. | ||
velja | valdi | völdum | valið |
volledig |
velja
- vel·ja
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord velja.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
velja |
vel |
valde |
valt |
Klasse 4 zwak |
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
valte |
vald | ||
Klasse 4 zwak | bijvormen |
velja
- [2] sofaveljar, veljar
[1] velja eit yrke
- een beroep kiezen
- velja bort
- velja ut
velja bort
- overgankelijk deballoteren, laten vallen
velja ut
- vel·ja
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
velja |
velr |
valdi |
valt |
Klasse 2 zwak | volledig |
velja