Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stem·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks
enkelvoud meervoud
naamwoord stemma stemmata
stemma's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het stemmao

  1. stam
  2. stamboom
  3. stemma codicum: verwantschap tussen verschillende met de hand (over)geschreven werken
Synoniemen

Gangbaarheid

16 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be