deballoteren
- de·bal·lo·te·ren
- In de betekenis van ‘afstemmen van kandidaat’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- pseudo-Frans
- afgeleid van balloteren met het voorvoegsel de- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deballoteren |
deballoteerde |
gedeballoteerd |
zwak -d | volledig |
deballoteren
- overgankelijk iemand bij stemming afwijzen als lid
- Het woord deballoteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deballoteren" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "deballoteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deballoteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be