• vei·lig·heids·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord veiligheidshuis veiligheidshuizen
verkleinwoord

het veiligheidshuiso

  1. een fysieke locatie waar verschillende instellingen in een regio of gemeente in Nederland samenwerken aan het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit
    • Tegelijkertijd zag het veiligheidshuis een flinke daling van het aantal straatroven: van 1122 in de eerste 10 maanden van vorig jaar tot 753 in dezelfde periode van dit jaar. Het aantal overvallen in vergelijking met dezelfde periodes daalde van 191 naar 134. De woninginbraken en pogingen daartoe zakten in diezelfde maanden van 3490 naar 3438. [1] 
    • De jonge vrouw, die de naam "Hasna Arab" zou gebruiken, is afgereisd naar Syrië om daar haar heil te zoeken in het kalifaat. Gemeente, politie en het nationale Veiligheidshuis hebben nog tevergeefs geprobeerd haar tegen te houden. [2] 
    • Het Veiligheidshuis, die een registratie bijhoudt van 'verwarde dreigers', geeft geen commentaar. En ook de politie doet er het zwijgen toe. De huisbaas van de Roemeen, reageert niet op de vraag om contact op te nemen. [3]