• veel·vul·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord veelvuldigheid veelvuldigheden
verkleinwoord

de veelvuldigheidv

  1. het grote aantal
    • Dat de verdachte en zijn partner vaak seks met elkaar hadden, maakte het besmettingsrisico wel iets hoger, stelt de raad, maar die veelvuldigheid kan niet worden aangemerkt als een bijzondere, risicoverhogende omstandigheid. [2]