• veel·vor·mig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord veelvormigheid veelvormigheden
verkleinwoord

de veelvormigheidv

  1. het veel verschillende vormen hebbend; het gevarieerd zijn
     De hele veelvormigheid, de bekoring, de schoonheid van het leven bestaat juist uit licht en schaduw.[2]
     Die veelvormigheid gaat ten koste van de duidelijkheid, stelt Schultz. Ze doet de aanpassing op verzoek van een commissie die heeft gekeken hoe de verschillende verkeersborden langs de weg duidelijker kunnen.[3]