• vas·cu·lair
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de vaten’ voor het eerst aangetroffen in 1949 [1]
  • afgeleid van het Franse vasculaire (met het achtervoegsel -air) [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vasculair vasculairder vasculairst
verbogen vasculaire vasculairdere vasculairste
partitief vasculairs vasculairders -

vasculair

  1. (medisch) met betrekking tot de bloedvaten
89 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]