Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vak·cen·tra·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakcentrale vakcentrales
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vakcentralev / m

  1. landelijke vereniging van vakbonden
    • In de interviews praat Kok met IISG-onderzoeker Dennie OudeNijhuis en VPRO-journalist Leonard Ornstein over zijn tijd bij de vakbeweging. De gesprekken gaan onder meer over de rol van de vakbeweging, over maatschappelijke vernieuwing en over de fusie tussen de vakcentrales NKV en NVV tot de FNV in 1976, waarvan Kok de voorzitter werd.[1] 
    • Vakcentrale FNV heeft een onderzoek aangekondigd naar seksuele intimidatie bij bedrijven. Volgens de vakcentrale zou minder dan de helft van de bedrijven een vertrouwenspersoon in dienst hebben om misstanden te melden. Uit Brits onderzoek komt naar voren dat vier op de vijf geïntimideerde vrouwen geen aangifte durft te doen.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen