de wetten van Brazilië
  • va·de·me·cum
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘naslagwerkje’ voor het eerst aangetroffen in 1515 [1]
  • uit het Latijn (ga met mij) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vademecum vademecums
verkleinwoord

het vademecumo [3]

  1. klein, compact boek dat dient als een beknopte handleiding dat men mee kan nemen als zakboekje
    • ‘In ons vademecum fietsvoorzieningen hebben we voor oker gekozen voor de fietssuggestiestroken, om het verschil te maken met het rood van de fietspaden.’ Ter herinnering: op beide gelden andere verkeersregels. Het vademecum bevat richtlijnen die het Vlaams gewest zelf toepast, maar de steden en gemeenten zijn vrij om die al dan niet te volgen. Dus Dendermonde mag eens iets uitproberen.[4] 
    • In zijn autobiografisch vademecum Voer voor psychologen (1978), een sleutelwerk in zijn oeuvre, staat het onomwonden: 'Wie bestaat, maakt niets. De schrijver moet leeg zijn, niet bestaan.'[5] 
    • Ensel wil ‘niet al te zwaar doen’ over het kantoorbestaan, zegt hij op zondagavond, buiten werktijd, door de telefoon. Al heeft hij zich beziggehouden met organisatieantropologie en werkt hij nu als docent cultuurgeschiedenis. Zijn boekje Alleen tijdens kantooruren. Kleine cultuurgeschiedenis van het kantoorleven is vooral een handig vademecum voor de loonslaaf.[6] 
60 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[7]