vaandrig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘aspirant-reserveofficier’ voor het eerst aangetroffen in 1546 [1]
- Oorspronkelijke betekenis: vaandeldrager
- vaan·drig
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaandrig | vaandrigs |
verkleinwoord | vaandrigje | vaandrigjes |
de vaandrig m
- (militair) een aspirant-reserveofficier bij de luchtmacht of landmacht die voor het examen voor reserveluitenant geslaagd is
- Tegenover het gebouw liep een vaandrig.
- ▸ 'Dat was een vreemde uitbarsting,'zei vaandrig Karl.[2]
- een assistent-leider bij de scouting
- Wij werden begeleid door onze vaandrig.
- Het woord vaandrig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vaandrig" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vaandrig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be