• Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘aspirant-reserveofficier’ voor het eerst aangetroffen in 1546 [1]
  • Oorspronkelijke betekenis: vaandeldrager
  • vaan·drig
enkelvoud meervoud
naamwoord vaandrig vaandrigs
verkleinwoord vaandrigje vaandrigjes

de vaandrigm

  1. (militair) een aspirant-reserveofficier bij de luchtmacht of landmacht die voor het examen voor reserveluitenant geslaagd is
    • Tegenover het gebouw liep een vaandrig. 
     'Dat was een vreemde uitbarsting,'zei vaandrig Karl.[2]
  2. een assistent-leider bij de scouting
    • Wij werden begeleid door onze vaandrig. 
67 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[3]