uniformjas
- Geluid: uniformjas (hulp, bestand)
- IPA: / ˈynifɔrəmˌjɑs / (4 of 5 lettergrepen)
- uni·form·jas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uniformjas | uniformjassen |
verkleinwoord | uniformjasje | uniformjasjes |
- (kleding) over andere kleding gedragen bedekking van armen en bovenlichaam, onderdeel is van de volgens voorschrift gelijke kleren die leden van een bepaalde groep dragen
- ▸ De man forensde naar de kazerne in uniform, in zijn eigen auto die ook door zijn vrouw en kinderen werd gebruikt. De uniformjas hing thuis aan de kapstok.[2]
- ▸ Hij droeg een alpinopetje en een uniformjasje met enkele medailles, maar ik herkende het uniform niet, militairen droegen toch nooit een alpinopetje? Ik besefte bijna meteen hoe dom ik was.[3]
- Het woord uniformjas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Folkert Jensma“Brandweer Ede met asbest ‘onvoldoende zorgvuldig’” (19 januari 2016) op nrc.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767